Een zonnige dag aan het Noordzeestrand: ik zet me neer in het zand en luister naar de wind. Is dit het perfecte plaatsje om de zware tas met strandlakens, zonnecrème, leesvoer, hapjes en drankjes van mijn schouder te gooien, of …?
Ik voel hoe een zeebries mijn haren streelt en bemerk hoe een beetje verderop het lichtwuivende duingras van een zandheuveltje me lonkt met de belofte op een eersteklas zitplaats.
Nog even stuntelig verder klauteren. Ik denk niet dat ‘klauteren’ de juiste omschrijving geeft van mijn ploeteren omhoog. Maar, hé, heb je ooit al een oma gracieus een duin zien beklimmen, beladen als een muilezel, met in de ene hand twee paar sandalen en een klein mensenhandje, en in de andere een tas vol met alle denkbare en ondenkbare strandspullen?
De achterhoede, met emmers, schopjes en grote spades, sjokt ook omhoog en keurt de strandplaats goed. In een wip lopen de groteren weer naar beneden. Het water komt op en dus is het zandkastelentijd!
Terwijl mijn man zich blaren op zijn handen schept, vlei ik me neer op een van de kleurrijke handdoeken. Ik sluit mijn ogen. Eventjes helemaal niets doen. Niets denken. Alleen maar languit genieten van de geluiden:
de bruisende golfslag,
kwetterende meeuwen,
lachende kinderen,
en het vallen van zand in een emmertje.
Onze jeugd en de zee,
ze denken dat ze oneindig zijn,
omdat we de andere oever niet zien.
(R.F.Lissens)
Ik ben vergeten hoeveel keer ik al naar de zee geweest ben, maar ze was altijd anders. De seizoenen, het weer, de wind, de sporters, mijn gezelschap en mijn gemoedstoestand, ze gaven telkens een ander beeld.
Soms was de zee een gladde spiegel waar mensen tot hun knieën in het water dromerig naar de horizon tuurden. Dan weer kolkten en lonkten luidruchtige golven surfers en moedige zwemmers tot ver buiten de boeien. Een ding blijft hetzelfde: als ik het strand en de zee zie, ben ik in een oogwenk weer een kind. Kinderliedjes als ”k Heb de zon zien zakken in de zee’, en ‘Tien kleine visjes’ springens spontaan in mijn hoofd. Ik beleef kinderlijke plezier aan warmte van het fijne zand tussen mijn tenen, het water wel of niet over mijn voeten laten stromen, het duizelige gevoel van de steeds bewegende zee, springen over de golven en schelpen zoeken aan de vloedlijn. Nonnetjes, wenteltrapjes, kokkels, zaagjes, messchedes en andere grote en kleine strandschelpen, ik vind ze nog even mooi.
De zee heeft nog steeds iets oneindigs, ook al weet ik dat de Engelse kust echt niet zo veraf is. Ik las ergens de volgende uitspraak:
De liefde is als een schelp,
waarin je de zee van de eeuwigheid
hoort ruisen.
Wie heeft dat nooit gedaan: een schelp aan je oor houden en de zee ‘horen’?
Als ik mijn kleinkinderen nu verwonderd met een schelp aan hun oren zie staan, is een glimlach nooit ver weg.
Misschien moeten wij, de volwassenen, eens wat meer een schelp aan ons oor houden. Want alles gaat voorbij, maar de liefde blijft.
Ooit zag Phil Bosmans alle mensen als broeders in dezelfde boot varen:
Alle mensen als broeders in dezelfde boot.
Mensen die samen varen …
Een fantastisch droom.
De zon danst aan de hemel,
de vissen dartelen in de zee.
Alle mensen als broeders in ’n zelfde wereldboot.
Zwakken en sterken.
Alle volkeren en talen en rassen.
Machtigen en machtelozen.
Armen en rijken.
Mensen die samen varen,
als broeders op de wereldzee,
onder dezelfde zon,
op dezelfde baren,
wind mee,
wind tegen,
in dezelfde storm.
Er zijn geen zwakken meer,
geen machthebbers meer,
niemand wordt meer overboord gegooid,
geen mens meer in het vooronder
om te sterven van de honger.
Er is geen oorlog meer rond de commandobrug.
Zangers lopen over het dek met een lied.
Iedereen is veilig en geborgen aan boord.
Een fantastische droom.
Waarom moest ik ontwaken en zag ik
een zwaar gehavende boot op drift,
met een ontregeld kompas.
Waarom hoorde ik idealisten en profeten
wanhopig roepen
om een ‘hart’ in de boot.
Ik vraag me af wat Phil Bosmans nu zou schrijven moest hij slechts één dag het wereldnieuws lezen. Misschien schreef hij wel dat het kompas kapot zou zijn. Hij zou ontwaken met het beeld van duizenden bootvluchtelingen en drenkelingen in de Middellandse Zee. Zijn droom is een nachtmerrie geworden!
Misschien moeten de wereldleiders eens wat meer een schelp aan hun oren houden…
Aan die mooie blauwe Middellandse Zee moet ik denken als Anna haar hand in de mijne steekt en me meetrekt naar de zanderige Noordzee.
Anna en de zee,
de grote, woelige zee en de kleine, woelige Anna.
Anna, een klein roos mensenkind.
Verrukt blijft ze staan en roept:
“Kijk, Moekie! Een roos schelpje! Hier, voor jou!”
Voorzichtig stappen we samen verder over het scherpe schelpenstrand.
Met het breekbare schelpje en een nog breekbaarder mensenschelpje
spring ik over de witte golven.
Anna lacht naar mensen en meeuwen.
Mijn hart zwelt van vreugde.
Neem de zee mee, Anna,
neem ze volledig mee in je emmertje:
de schelpjes, de sponzen,de uitgedroogde krabben,..
En ’s avonds in je bed
springen er vissen en garnalen en zeemeerminnen.
Dan kruip je giechelend onder je deken
voor de haaien, de kwallen en de zeerovers.
Je oogjes knipperen nog even
en verbergen de zee in je zalige glimlach.
Een traan glijdt onverwachts uit mijn ooghoek.
Ik wrijf het nat vlug weg,
maar heb het zout alreeds geproefd.
Er moet een of ander vreemd geheim
in zout verborgen liggen.
Het is zowel in onze tranen als in de zee.
(Kahlil Gibran)
Dichters en schrijvers hebben heel wat inkt gebruikt toen ze over de zee mijmerden. Nu vult men er digitale wolken mee.
In mijn tienerjaren vond ik ‘Melopee’ van Paul van Ostaijen een van de mooiste zeegedichten.
Melopee
Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zeeLangs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar zee
Melopee betekent ritmisch gezang en je kan het zangerige schuiven horen als je de zinnen leest. Je kan het gedicht lezen als enkel een spel van klanken en woorden.
Als ik ver genoeg van de massa opga in de klanken van de zee, worden er diep in mij woorden gevormd, dankbare, liefdevolle en ontzagwekkende woorden.
Ook ik schuif in een kano over de rivier van het leven naar de oneindige zee. Mijn kano beleeft hoogte-en dieptepunten. De maan vergezelt mijn kano naar de eeuwigheid. Ik ben niet alleen, ik heb gezelschap van een hogere bron.
Het gedicht eindigt met een vraag, een vraag naar het waarom van het leven. Het antwoord op die vraag laat de kano gedwee schuiven. Wat ook de moeilijkheden, tegenslagen en successen in het leven zijn, we schuiven allemaal naar de eeuwigheid.
Als we de verbinding van de man met de maan een zinvolle betekenis kunnen geven, dan worstelt onze kano niet. Alleen vinden we misschien dat de rivier te snel stroomt.
Een lofzang die ik graag zing (ja, af en toe zing ik wel eens) is: ‘Tel uw zegeningen’
Als op ’s levens zee de stormwind om u loeit,
als gij tevergeefs uw arme hart vermoeit,
tel dan al uw zegeningen één voor één,
en gij zegt verwonderd: God liet nooit alleen!Tel uw zegeningen één voor één,
tel ze alle en vergeet er geen.
Tel ze alle, noem ze één voor één,
en gij ziet Gods liefde dan door alles heen.
Als je het even niet ziet zitten, als stress je genadeloos omcirkelt, als je gebukt gaat onder verdriet of onbegrip, als je door de bomen het bos niet meer ziet,
ga dan eens naar het strand,
er is nog een zee van ruimte en
er zijn nog genoeg vissen in de zee,
waai uit,
zoek schelpjes,
word zand,
word zee,
vind de maan.